De ontginning 1000-1300

bron: wikipedia

Holland is een laagland en westelijk van Utrecht tussen Amsterdam en de Waal lag een drassig, moerassig veenland. Na de tiende eeuw neemt de bevolking verder toe en heeft men meer grond nodig om de groeiende bevolking te voeden. Dat wil zeggen, ze moeten zichzelf voeden en daar was bruikbare grond voor nodig.

Zowel de graven van Holland als de bisschop van Utrecht maakten aanspraak op de onontgonnen Hollands-Utrechtse veengebieden en gaven deze ter ontginning uit aan geïnteresseerden.1  Het veengebied tussen Lek en Linge (en Waal) was een gebied waar de bisschop wrijving had met zowel de Hollandse als Gelderse graven (en de latere hertog van Gelre). Ook de heer van Arkel had hier de nodige invloed.

 

De overeenkomst tussen een proost/bisschop of graaf enerzijds en de locator anderzijds werd ‘cope’ genoemd. Na het sluiten van een dergelijke ‘cope’ werden kolonisten geworven die het eigenlijke ontginningswerk moesten gaan uitvoeren. Deze settlers waren, blijkens het werk van H. van der Linden, doorgaans Oostrijnselieden of emigranten uit Noord-Holland en West-Friesland. Aan hen werd volledige beschikkingsmacht over de grond gegeven. Ze mochten de grond vrij bewerken, vrij van de hand doen en vrij nalaten aan wie ze wilden.2  Vervolgens werd de verkregen grond met behulp van een bisschoppelijke of grafelijke landmeter afgebakend en onder de participerende kolonisten verdeeld. De kerk bedong doorgaans een zeker bedrag voor de grond en de bijbehorende rechten, dat jaarlijks door de leider van de ontginningen, de zogenaamde locator, moest worden opgebracht.1

 

Bij de ontginningen werden de percelen van min of meer een vaste omvang uitgegeven aan 'copers', die vervolgens weteringen en sloten lieten aanleggen om de gronden te ontwateren en geschikt te maken voor landbouw. De copers, die vaak rijk werden van hun ontginningen, probeerden soms om hun oorspronkelijke leenheer uit te spelen tegen zijn tegenstander. Zo hoopten ze een autonome macht basis te vormen. Dat leidde dan weer tot repercussies, soms in de vorm van het sturen van een legertje.  De lokale heer reageerde dan door zich terug te trekken op zijn versterkte huis in de hoop dat de tegenpartij het beleg na een paar weken op zou geven.2

De ontginningen begonnen altijd langs een bestaande of nieuw aangelegde weg, in het laatste geval dan vaak een kaarsrechte weg. Als die weg langs een stroompje liep dan was die weg zeker niet recht. Dit is duidelijk het geval bij Middelkoop. Bij Heicop en Boeicop was de verkavelingsweg wel duidelijk recht. De boerderijtjes lagen allemaal aan het begin van het ontginde stuk land en vlak bij de weg. Nog steeds ligt de bebouwing in Middelkoop vrijwel volledig aan de noordzijde van de weg. De Middelcope ontginningen hadden dus als basis de bovenloop van de Middelloos (of een zijtak daarvan), een veenstroompje wat westelijk van Schoonrewoerd richting Meerkerk stroomde en vandaar noordelijk richting Ameide3  Andere 'loos'-stroompjes in de buurt: Noordeloos en Minkeloos, zijn zijstroompjes van de Giessen.

1  Dit bedrag was slechts symbolisch, bedoeld als erkenning van het bisschoppelijk of grafelijk gezag in de ontgonnen gebieden. Tot in de zestiende eeuw werd een duit per perceel betaald.

2  http://www.regiocanons.nl/utrecht/zuidwest/de-grote-ontginningen

3  Nieuwsblad Historische Ver. Ameide en Tienhoven nr.4, 2006: dr.LJ Pons, de oorspronkelijke verkaveling van de Hoge Heerlijkheid Herlaer.

Zie ook: https://nl.wikibooks.org/wiki/Sociale_geschiedenis_van_de_vroege_Middeleeuwen/Bevolkingsopbouw

Maak jouw eigen website met JouwWeb